Stadsleven in 2050: een blik op de stedelijke omgeving van de toekomst

Foto van Richard van Hooijdonk
Richard van Hooijdonk
Steden in 2050 worden aangestuurd door AI, zijn bestand tegen klimaatrampen en gaan de natuur een handje helpen. Hoe gaat het leven eruit zien in deze nieuwe stedelijke ruimtes?

Maak jij je ook wel eens een voorstelling van hoe het dagelijks leven er over een jaar of dertig uit zal zien? Met gestroomlijnde vliegende auto’s die tussen torenhoge wolkenkrabbers slalommen of robotbutlers die huishoudelijke taken uitvoeren terwijl jij ontspant? Of misschien zie je eerder somberdere scenario’s voor je, zoals overvolle straten, schaarse hulpbronnen en grote ongelijkheid? We kunnen natuurlijk niet precies voorspellen hoe het er straks voor staat met de wereld, maar we weten wel dat steden nóg veel drukker zullen worden. De VN verwacht dat de wereldbevolking in 2050 9,8 miljard mensen zal tellen, en dat bijna 70% daarvan (zo’n 6,7 miljard mensen) in steden zal wonen. 

Dat betekent dat de stedelijke infrastructuur, die nu al overbelast is, nóg zwaarder zal worden belast, terwijl de problemen door klimaatverandering zullen toenemen. We zullen steden dus anders moeten gaan inrichten. De keuzes die overheden en stadsplanners nú maken, over bijvoorbeeld infrastructuur, woningen en de verdeling van middelen, zijn bepalend voor hoe miljarden mensen straks zullen wonen, werken en leven. Worden onze toekomstige steden plaatsen van gedeelde welvaart of juist van toenemende ongelijkheid?

De slimme stad van de toekomst

Steden worden intelligente ecosystemen die, via netwerken van IoT-apparaten en AI-gestuurde analyses, inspelen op de behoeften van hun inwoners.

De grootste verandering die we rond 2050 in steden gaan zien is dat ze intelligente ecosystemen worden. Sensoren die verkeersdrukte volgen en apps die je vertellen wanneer de volgende bus eraan komt zijn er al. De steden van de toekomst zullen nog veel meer verbonden zijn. Met netwerken van slimme apparaten en AI-gestuurde analyses veranderen onze snel groeiende steden in omgevingen die kunnen ‘denken’ en inspelen op de behoeften van hun inwoners. Elke straathoek, elk gebouw, elke bankje in een park levert straks informatie aan een gigantisch stedelijk zenuwstelsel.

Verkeerslichten passen zich in realtime aan op basis van de actuele verkeerssituatie, niet op basis van vooraf ingestelde timers. De infrastructuur houdt de eigen conditie in de gaten en signaleert zwakke plekken in bruggen of waterleidingen voordat er iets kapotgaat. Sensoren voor luchtkwaliteit zorgen ervoor dat er meteen wordt gereageerd als de lucht vervuild is: het verkeer wordt omgeleid, industriële activiteiten worden aangepast en mensen met longaandoeningen worden gewaarschuwd. Steden zullen problemen steeds beter kunnen zien aankomen. Denk aan voorspellende analyses die dagen van tevoren waarschuwen voor problemen met de infrastructuur, routes voor noodhulp die geoptimaliseerd kunnen worden voordat rampen toeslaan en vroegtijdige waarschuwingssystemen voor overstromingen of hittegolven zodat bewoners meer tijd hebben om zich voor te bereiden. 

Zelfvoorzienend en 100% hernieuwbaar

De energie voor al deze technologie zal grotendeels uit de stad zelf komen. Tegen 2050 zullen veel stedelijke gebieden voldoende duurzame stroom opwekken om op dit vlak volledig zelfvoorzienend te zijn. Zonnepanelen zullen niet langer alleen op daken liggen; ze worden in gevels van gebouwen verwerkt, in ramen geïntegreerd en zelfs in wegen ingebed. Gebouwen zullen energie uitwisselen zoals buren een kopje suiker van elkaar lenen: de overtollige zonne-energie van het ene kantoor in de middag zorgt ervoor dat een ander gebouw ’s avonds verlicht kan worden. De gebouwen zelf evolueren ook, met levende muren en modulaire ontwerpen die kunnen worden aangepast als de behoeften veranderen. Een magazijn kan bijvoorbeeld binnen twee weken worden omgebouwd tot appartementen, of een kantoorverdieping kan in het weekend als buurthuis dienen.

Gebouwen zullen de hele dag door met het ritme van de stad mee bewegen. Op de begane grond kan ’s ochtends een boerenmarkt zijn, tegen de middag een flexwerkplek en ’s avonds een plek waar voor mensen gekookt wordt. Geen strakke scheiding tussen wonen en werken meer, maar flexibele, aanpasbare ruimtes voor hoe inwoners hun stad écht gebruiken. Mensen wonen niet alleen in deze slimme steden, maar nemen ook actief deel aan de vormgeving ervan. In 2050 zullen stedelingen veel meer gaan meebepalen over hoe hun buurt eruit komt te zien. Via digitale platformen komt dan collectieve besluitvorming tot stand. Je stemt straks met je smartphone over bijvoorbeeld het veranderen van een parkeerterrein in een groen parkje, of werkt samen met je buurtgenoten aan een plan voor veiligere, verkeersluwe straten. Het tijdperk van de architecten en beleidsmakers die alles achter gesloten deuren bepalen, is voorbij. Er komt een veel transparanter model aan waarin jij en je buren daadwerkelijk inspraak krijgen in de ontwikkeling van je leefomgeving.

Stedelijke mobiliteit in 2050

In 2050 zullen we de verbrandingsmotor hebben ingewisseld voor elektrische en zelfrijdende systemen.

Het vervoer zal in 2050 een van de meest in het oog springende veranderingen hebben doorgemaakt. Traditionele auto’s met een verbrandingsmotor? Een relikwie uit het verleden. Dankzij jaren van planning en beleid om het autogebruik te ontmoedigen gaan we straten zien die nagenoeg autovrij zijn en alle voertuigen zullen op hernieuwbare energie rijden. De meeste wegen verdwijnen onder de grond, waardoor er boven de grond veel ruimte vrijkomt voor parken, pleinen en voetgangersgebieden. Voormalige parkeerplaatsen en snelwegen worden dan omgevormd tot groene ruimtes en ontmoetingsplekken waar in dichtbevolkte steden zoveel behoefte aan is.

Zelfrijdende auto’s zullen overal zijn, maar hun effect (positief of negatief) staat of valt met het stadsbeleid. Stedenbouwkundigen zijn het er steeds meer over eens dat het simpelweg vervangen van benzineauto’s door elektrische zelfrijdende auto’s niet veel zal oplossen. Als je privéauto’s een voor een vervangt, heb je nog steeds hetzelfde verkeersprobleem. Het is zelfs mogelijk dat er nog meer auto’s op de weg komen, omdat mensen het misschien niet erg vinden om urenlang in de file te staan als ze comfortabel in hun capsule zitten, werken of films kijken. Het komt neer op een afweging tussen eigenaarschap en openbaar vervoer. Steden kunnen bijvoorbeeld kiezen voor het integreren van zelfrijdende deelauto’s met treinen, bussen en andere vormen van openbaar vervoer. Minder auto’s op de weg betekent minder verkeersopstoppingen en veel minder behoefte aan parkeerplaatsen, waardoor er nog meer waardevolle ruimte voor groen vrijkomt.

Het openbaar vervoer zelf zal bestaan uit goed georganiseerde zelfrijdende systemen: hogesnelheidstreinen die grote steden met elkaar verbinden en  hyperloops (vacuümtreinen) die steden binnen een paar minuten met elkaar verbinden. Deze systemen zijn stiller en veel energiezuiniger dan de huidige opties en betekenen dat er een einde komt aan veel van de geluidsoverlast en luchtvervuiling die nu bij het stadsleven horen. En het luchtruim? Drones en vliegende taxi’s kunnen een oplossing zijn voor korte afstanden dwars door overvolle stadscentra. Ze zijn stil genoeg om geen overlast te veroorzaken en stoten geen schadelijke stoffen uit. Of dit gemeengoed wordt of een zeldzaamheid blijft, hangt waarschijnlijk af van de regelgeving, de kosten en de vraag of mensen er wel echt gebruik van willen maken.

Veerkracht opbouwen

Hogere muren en diepere tunnels beschermen steden niet tegen extreme weersomstandigheden. De echte oplossing ligt in ‘groene’ en ‘blauwe’ infrastructuur.

Het staat buiten kijf dat klimaatverandering een van de grootste uitdagingen voor steden is. Orkanen worden krachtiger, overstromingen komen vaker voor en hittegolven duren langer en zijn dodelijker. Bosbranden rukken steeds dichter op naar de randen van steden. Een groot deel van de infrastructuur die we hebben gebouwd, is hier niet op ontworpen. Steden staan daarom voor een kolossale opgave: bestaande structuren aanpassen of compleet nieuw bouwen met het oog op veranderende omstandigheden in de toekomst. Decennialang was het standaardantwoord op natuurrampen het bouwen van grotere, sterkere barrières. Hogere zeeweringen. Diepere afwateringstunnels. Krachtigere pompen. Steden investeerden miljarden in deze ‘grijze’ infrastructuur. En het werkte… tot op zekere hoogte. We zien nu steeds vaker dat deze verdedigingswerken niet meer voldoende zijn.

In steeds meer steden begint het besef door te dringen dat we het anders moeten aanpakken. Uit onderzoek blijkt dat ‘groene’ en ‘blauwe’ infrastructuur een kansrijke oplossing is: stedelijke wetlands, wadi’s (groenvoorzieningen die regenwater opvangen, afvoeren en filteren voordat het in waterwegen of de ondergrond terecht komt), parken die ook als overstromingsgebieden dienen, waterpleinen die bij hevige regenval tijdelijk als opvangbekkens fungeren. Het concept van ‘sponssteden’ past deze manier van denken toe op de hele stad. In plaats van water via leidingen en kanalen af te voeren, absorberen deze steden het water waar het valt. Doorlatende bestrating laat regen in de grond sijpelen. Wetlands fungeren als natuurlijke filters en buffers. Stadsbossen vertragen het wegvloeien van regen, terwijl de boomwortels de bodem stabiliseren. Wanneer de volgende overstroming komt, buigt de stad mee in plaats van te breken. Ook groene daken dragen bij aan de klimaatadaptatie. Duizenden daktuinen in een stad kunnen de temperatuur met enkele graden verlagen, houden miljoenen liters regenwater vast en bieden een biotoop aan bijen en vogels die in steden vaak moeilijk kunnen overleven.

De slimste steden kiezen niet tussen beton en natuur, maar combineren ze. Een waterkering kan worden voorzien van oesterbanken die het water niet alleen zuiveren, maar bij storm ook een krachtig schild vormen tegen golven. Onder openbare parken kunnen ondergrondse reservoirs worden aangelegd die regenwater filteren en vertragen voordat het in het riool terechtkomt. Deze hybride aanpak zorgt voor zekerheid: als het ene systeem faalt, vullen andere systemen het gat op. En in tegenstelling tot pure bouwkundige oplossingen die alleen tijdens rampen werken, verrijkt groen-blauwe infrastructuur het dagelijks leven. Wetlands worden geliefde plekken om vogels te spotten. Wadi’s kunnen ingezaaid worden met veldbloemen die bijen en vlinders aantrekken. Groene daken bieden ruimte aan gezellige deeltuinen en terrassen. De infrastructuur die de stad beschermt, maakt haar ook veel leefbaarder. Niet alleen voor de natuur, maar ook voor mensen doordat de sociale cohesie erdoor versterkt wordt. En dat maakt steden veerkrachtig als er een ramp toeslaat.

Share via
Copy link